A fuzzy fellow, without feet
A fuzzy fellow, without feet –
Yet doth exceeding run!
Of velvet, is his Countenance –
And his Complexion, dun!
Sometime, he dwelleth in the grass!
Sometime, upon a bough,
From which he doth descend in plush
Upon the Passer–by!
All this in summer –
But when winds alarm the Forest Folk,
He taketh Damask Residence –
And struts in sewing silk!
Then, finer than a Lady,
Emerges in the spring!
A Feather on each shoulder!
You’d scarce recognize him!
By Men, yclept Caterpillar!
By me! But who am I,
To tell the pretty secret
Of the Butterfly!
F171/J173/1860
Een harig kereltje, zonder voeten –
En toch loopt hij buitengewoon hard!
Van fluweel, is zijn Aangezicht –
En zijn Huidskleur, wat valig!
Soms, gaat hij in het gras zitten!
Soms, op een tak,
Vanwaar hij zachtjes neervalt
Op ‘n Voorbijganger!
Dit alles in de zomer –
Maar als de wind het Bosvolkje opschrikt,
Neemt hij een Verblijf van Damast –
En pronkt in fijn zijden!
Dan, verfijnder dan een Dame,
Verschijnt hij in de lente!
Een Veer aan elke schouder!
Je zou hem amper herkennen!
Door Mensen, wordt hij Rups genoemd!
Ook door mij! Maar wie ben ik,
Om het snoezige geheim te vertellen
Van de Vlinder!