Awake ye muses nine, sing me a strain divine
Awake ye muses nine,
———sing me a strain divine,
unwind the solemn twine,
———and tie my Valentine!
——————– – –
Oh the Earth was made for lovers,
———for damsel, and hopeless swain,
for sighing, and gentle whispering,
———and unity made of twain,
all things do go a courting,
———in earth, or sea, or air,
God hath made nothing single
———but thee in His world so fair!
The bride, and then the bridegroom,
———the two, and then the one,
Adam, and Eve, his consort,
———the moon, and then the sun;
the life doth prove the precept,
———who obey shall happy be,
who will not serve the sovereign,
———be hanged on fatal tree.
The high do seek the lowly,
———the great do seek the small,
none cannot find who seeketh,
———on this terrestrial ball;
The bee doth court the flower,
———the flower his suit receives,
and they make merry wedding,
———whose guests are hundred leaves;
the wind doth woo the branches,
———the branches they are won,
and the father fond
———demandeth the maiden for his son.
The storm doth walk the seashore
———humming a mournful tune,
the wave with eye so pensive,
———looketh to see the moon,
their spirits meet together,
———they make their solemn vows,
no more he singeth mournful,
———her sadness she doth lose.
The worm doth woo the mortal,
———death claims a living bride,
night unto day is married,
———morn unto eventide;
Earth is a merry damsel,
———and Heaven a knight so true,
and Earth is quite coquettish,
———and he seemeth in vain to sue.
Now to the application,
———to the reading of the roll,
to bringing thee to justice,
———and marshalling thy soul;
thou art a human solo,
———a being cold, and lone,
wilt have no kind companion,
———thou reap’st what thou hast sown.
Hast never silent hours,
———and minutes all too long,
And a deal of sad reflection,
———and wailing instead of song?
There’s Sarah, and Eliza,
———and Emeline so fair,
and Harriet, and Susan,
———and she with curling hair!
Thine eyes are sadly blinded,
———but yet thou mayest see
six true, and comely maidens
———sitting opon the tree;
Approach that tree with caution,
———then up it boldly climb,
And seize the one thou lovest,
———nor care for space, or time!
Then bear her to the greenwood,
———and build for her a bower,
And give her what she asketh,
———jewel, or bird, or flower;
And bring the fife, and trumpet,
———and beat upon the drum –
And bid the world Goodmorrow,
———and go to glory home!
F1/J1/1850
Negen muzen, word wakker jullie
———zing voor mij een goddelijk lied,
maak het serieuze lint eens los,
———en bind mijn Valentijn vast!
——————– – –
O, de Aarde is gemaakt voor minnaars,
———jonge meiden en wanhopige vrijers,
voor zuchten, zacht gefluister,
———en een stel van twee,
alles maakt elkaar het hof,
———op aard, zee, of in de lucht,
God heeft niemand vrijgezel gemaakt,
———behalve jij in Zijn zo prachtige wereld!
De bruid, evenals de bruidegom,
———de twee, en die zullen één zijn,
Adam, en Eva, zijn echtgenote,
———de maan evenals de zon;
het leven heeft de norm bewezen,
———en wie gehoorzaamt zal gelukkig zijn,
wie de vorst niet dient,
———moet hangen aan een fatale boom.
De hogere stand zoekt toch de lage,
———de groten de kleinen,
ieder vindt die hij zoekt,
———op deze aardbol;
De bij maakt de bloem het hof,
———de bloem neemt zijn aanzoek aan,
en ze maken er een vrolijke bruiloft van,
———met honderd bladeren als gast;
de wind verleidt de takken,
———de takken geven zich gewonnen,
en de liefhebbende vader
———vraagt het meisje voor zijn zoon.
De storm flaneert langs de zeekust
———en neuriet een triest deuntje,
de golf met een bedenkelijke blik,
———kijkt of hij de maan ziet,
hun geesten vinden elkaar,
———leggen plechtige geloften af,
hij zal niet meer zo triest zingen,
———zij zal haar verdriet laten varen.
De worm vrijt met de dode,
———de dood bedingt een levende bruid,
de nacht is getrouwd met het daglicht,
———het ochtendgloren met de schemer;
De Aarde is een vrolijke jonkvrouw,
———de Hemel zo’n echte ridder,
en de Aarde is nogal koket,
———en hij zit haar vergeefs achterna.
Nu de praktische toepassing,
———voor de lezer van deze lijst,
om je op het rechte pad te brengen,
———en je ziel te leiden;
ben je als mens alleen,
———een koud, eenzaam wezen,
heb je geen lieve metgezel,
———oogst je wat je gezaaid hebt.
Krijg je nooit vrije uren,
———en duren minuten altijd te lang,
En een hoop trieste gedachten,
———en gejammer in plaats van zang?
Dan zijn daar Sarah, en Eliza,
———en mooie Emeline,
en Harriet, Susan,
———en zij met krullend haar!
Je ogen zijn van droefheid verblind,
———maar toch moet u maar eens kijken
zes echte, en knappe meiden
———zitten daar in de boom;
Benader die boom voorzichtig,
———klim er dan dapper in,
En grijp dan die je liefhebt, en
———maak je niet druk om ruimte, of tijd!
Draag haar naar het houtgewas,
———en bouw een prieel voor haar,
Geef haar wat ze vraagt,
———juwelen, vogels, of bloemen;
En breng de fluit, en de trompet,
———en sla op de trom –
Zeg Goedemorgen tegen de wereld,
———en ga triomfantelijk naar huis!
“Six true, and comely maidens” zijn waarschijnlijk Sarah Tracy, Eliza Coleman, Emeline Kellog, Harriet Miller, Susan Gilbert en Emily Dickinson (“zij met de krullen”).
Een Valentijnsgedicht vol studentikoze spot, geschreven aan Elbridge G. Bowdoin, werkzaam als klerk bij het kantoor van haar vader. Mogelijk is dit het eerste gedicht dat Emily Dickinson geschreven heeft. Het staat vol christelijke symboliek die ze met een kwinkslag tegendraads gebruikt.