The saddest noise, the sweetest noise
The saddest noise, the sweetest noise,
The maddest noise that grows, –
The birds, they make it in the spring,
At night’s delicious close,
Between the March and April line –
That magical frontier
Beyond which summer hesitates,
Almost too heavenly near.
It makes us think of all the dead
That sauntered with us here,
By separation’s sorcery
Made cruelly more dear.
It makes us think of what we had,
And what we now deplore.
We almost wish those siren throats
Would go and sing no more.
An ear can break a human heart
As quickly as a spear.
We wish the ear had not a heart
So dangerously near.
F1789/J1764/Jaartal onbekend
Het droevigste geluid, het zoetste geluid,
Het gekste geluid dat opkomt, –
Vogels, zij maken het in de lente,
Bij de verrukkelijke afsluiting van de nacht,
Op de scheidslijn van Maart en April –
Die magische grens
Waarachter de zomer aarzelt,
Bijna te hemels dichtbij.
Het doet ons denken aan alle doden
Die hier met ons meeliepen,
Door de tovenarij van de scheiding
Op wrede wijze nog dierbaarder gemaakt.
Het doet ons denken aan wat we hadden,
En waar we nu verdrietig om zijn.
We willen bijna dat die bekoorlijke keeltjes
Zouden verdwijnen en niet meer zingen.
Het gehoor kan een mensenhart breken
Net zo eenvoudig als een speer.
We willen dat het gehoor geen hart had
Zo gevaarlijk in de buurt.