Tho’ my destiny be Fustian
Tho’ my destiny be Fustian –
Hers be damask fine –
Tho’ she wear a silver apron –
I, a less divine –
Still, my little Gypsy being
I would far prefer,
Still, my little sunburnt bosom
To her Rosier,
For, when Frosts, their punctual fingers
On her forehead lay,
You and I, and Dr. Holland,
Bloom Eternally!
Roses of a steadfast summer
In a steadfast land,
Where no Autumn lifts her pencil –
And no Reapers stand!
J163/F131/1860
Hoezeer ook mijn lot van grove katoen is –
Dat van haar is van fijn damast –
Zij wel een zilveren schort draagt –
En ik, een minder goddelijke –
Toch, heb ik mijn kleine zigeunerbestaan
Veel liever,
Toch, mijn kleine gebruinde borsten
Dan haar Rossigere,
Want, als de Vorst, zijn resolute vingers
Op haar voorhoofd legt,
Jij en ik, en Dr. Holland,
Blijven eeuwig Bloeien!
Als Rozen van een bestendige zomer
In een bestendig land –
Waar geen Herfst haar potlood oppakt –
En geen Dorsers staan!
“Reaper”: maaier, iemand die oogst, dorst.
Emily Dickinson stuurde dit gedicht aan Elizabeth Holland (“jij”). Haar man (“dr. Holland:) en zij waren dierbare vrienden. Wie de vrouw is uit de eerste strofe, blijft onbekend.]