A Bird came down the Walk –
He did not know I saw –
He bit an Angleworm in halves
And ate the fellow, raw,
And then he drank a Dew
From a convenient Grass –
And then hopped sidewise to the Wall
To let a Beetle pass –
He glanced with rapid eyes
That hurried all around –
They looked like frightened Beads, I thought –
He stirred his Velvet Head
Like one in danger, Cautious,
I offered him a Crumb
And he unrolled his feathers
And rowed him softer home –
Than Oars divide the Ocean,
Too silver for a seam –
Or Butterflies, off Banks of Noon
Leap, splashless as they swim.
F359/J328/1862
Een Vogel kwam het Pad af –
Hij wist niet dat ik keek –
Hij beet een Regenworm in tweeën
En at de kerel, rauw,
Toen dronk hij wat Dauw
Van een Grashalm vlakbij –
Huppelde daarna zijwaarts naar de Muur
En liet een Kever voor –
Hij keek met razendsnelle ogen
Wie zoal rond haasten –
Het zijn net bange Kraaltjes, dacht ik –
Hij draaide zijn Fluwelen Kop
Als iemand in gevaar, Behoedzaam,
Ik bood hem een Kruimel aan
En hij rolde zijn veren uit
Peddelde naar Huis, zachter –
Dan Riemen die de Zee splijten,
Met een naad van te veel zilver –
Of Vlinders die uit de Middagbanken
Opspringen, en zonder spetters zwemmen.